Skip to main content
ScienceSpiegeloog 402: Appearances

Een Dilemma in de Psychologie

Terug naar de Kern van de Sociale Wetenschappen

By March 14, 2020April 7th, 2021No Comments

Tien jaar geleden ontstak een storm in de sociale wetenschappen. Met de replicatiecrisis leken onze ergste vermoedens werkelijkheid te worden. ‘Waar zijn we mee bezig?’ was en is nog steeds de vraag. Sommige psychologen reageerden hierop door te pleiten voor minder ambitieuze aspiraties. Andere raadden juist aan om het natuurwetenschappelijke, methodologisch repertoire toe te passen in de psychologie. Is dat echter wel de juiste weg?

Tien jaar geleden ontstak een storm in de sociale wetenschappen. Met de replicatiecrisis leken onze ergste vermoedens werkelijkheid te worden. ‘Waar zijn we mee bezig?’ was en is nog steeds de vraag. Sommige psychologen reageerden hierop door te pleiten voor minder ambitieuze aspiraties. Andere raadden juist aan om het natuurwetenschappelijke, methodologisch repertoire toe te passen in de psychologie. Is dat echter wel de juiste weg?

Het eerste psychologische laboratorium: Whilhelm Wundt met zijn studenten, circa 1880.

I consider it unnecessary to persuade you that most so-called ‘theories’ in the soft areas of psychology (clinical, counseling, social, personality, community, and school psychology) are scientifically unimpressive and technologically worthless.” Zo begon Paul E. Meehl (1978), professor psychologie aan de Universiteit van Minnesota, zijn betoog tegen de soft psychology. Nu, meer dan veertig jaar later, vergelijken sociale wetenschappers nog altijd met weemoed en jaloezie hun veld met dat van de natuurwetenschappen (Hedges, 1987; Broeke, 2012). In de hard sciences – lees de beta-wetenschappen –  kan men immers, zo wordt in de wandelgangen gefluisterd, echte en waardevolle predicties maken en wordt er cumulatief werk geleverd: het pad naar de waarheid wordt in dit veld daadwerkelijk bewandeld (Van Eemeren et al., 2014). In de soft sciences zou men enkel zwak statisch en anekdotisch bewijs leveren voor toch al vage en gelimiteerde theorieën. Met de replicatiecrisis in de psychologie – waarin bleek dat veel resultaten van onderzoek een wetenschappelijk en statistisch fundament misten – lijken deze harde oordelen werkelijkheid te worden (Broeke, 2012).1De replicatie crisis is een methodologisch probleem in de sociale wetenschappen waarin onderzoeksresultaten moeilijk of zelfs niet reproduceerbaar blijken te zijn. Dit betekent dat er veel onzekerheid is over de kennis die door de jaren heen verworven is. Sommige psychologen reageerden hierop door te pleiten voor minder ambitieuze aspiraties op het vlak van sociale kennis. Andere raadden juist aan om het natuurwetenschappelijke methodologisch repertoire toe te passen in de psychologie. Hierbij wordt, om de soft psychology te laten transcenderen naar een harde wetenschap, steeds vaker geclaimd dat algoritmische- en formele methodes als vervanging zouden moeten dienen voor de gangbare informele theorieën (Loken & Gelman, 2017).2Formele benadering: een theorie van de werkelijkheid waarbij gebruik wordt gemaakt van een logaritmische en logische weergave (Eemeren et al., 2014). 3Informele theoretici zetten zich af tegen de formele benadering (met het idee dat formele modellen de realiteit niet goed weten te vangen). Omdat we vaak situaties analyseren waar een groot deel onbekend is, zo argumenteren ze, is het verstandig om een context-afhankelijk en woordelijke benadering te geven van de realiteit (in plaats van een deterministische formule) (Eemeren et al., 2014). In de sociale wetenschappen kijken we echter niet enkel naar de biochemische mens en analyseren we ook niet slechts systematische patronen van atomen. Het sociale wezen ‘mens’ bevindt zich op een heel ander abstractieniveau dan de meeste objecten van onderzoek in de natuurwetenschappen (denk aan sub-atomische elementen in de kwantummechanica). Beide onderzoeksvelden vragen logischerwijs ook om andere methodes. Om deze reden zal ik in dit essay die beide aangedragen oplossingen verwerpen: de psychologie zal geen baat hebben bij de vermindering van haar ambities, noch bij de overname van formele modellen.

De dichter Van Doren (1954, geciteerd door McAninch, 2014) wist de kern van de sociale wetenschappen interessant te verwoorden: “There are two statements about the human condition that are true: that all human beings are alike, and that all are different.” Hiermee geeft hij ook exact de distinctie weer met de natuurwetenschap. Hoewel een natuurkundige met vrij grote zekerheid de snelheid van het elektron in een waterstofatoom kan berekenen, kan een psycholoog met een simpele formele theorie van causaliteit niet bepalen hoe een individu zal reageren en handelen in een economische situatie. Zelfs wanneer we de natuurkundige vraag proberen te vertalen – ’Hoe snel zal individu A tot een beslissing komen in zijn/haar dilemma?’ – zouden we niet meer dan een benadering kunnen geven van de tijd en de snelheid. Er zijn immers tientallen variabelen, zo niet meer, die we niet kunnen bepalen (denk aan afleiding, vermoeidheid, motivatie, fitheid, intelligentie, wereldbeeld, kennis, referentiekader etc.). In de natuurkunde zou het voldoende zijn om aan de hand van een formele theorie de snelheid van het elektron te bepalen. Wanneer je een formule hebt voor de snelheid van het elektron in waterstofatoom A, dan weet je wat de snelheid is voor het elektron in waterstofatoom B. Beide entiteiten zijn immers precies hetzelfde. In de sociale wetenschap kan dit echter meestal helemaal niet. Het gebruik van een formele algemene theorie in de sociale wetenschap voor de schatting van de snelheid van handelen van één individu zou immers de ontkenning van de individualiteit (en variabiliteit) van het individu zijn.

“Het gebruik van een formele theorie binnen sociale wetenschappen zou een ontkenning zijn van de individualiteit van een individu.”

Laten we om een helder beeld te krijgen van dit probleem de emotie ‘blijdschap’ als voorbeeld nemen. We zouden theoretisch gezien een formeel model kunnen opstellen waarin beschreven wordt welke interne elektrische en chemische processen bepalend zijn voor het ontstaan van deze emotie. We zouden ook een goede algoritmische weergave kunnen geven van de fysiologische processen die samengaan met de emotie, zoals een verhoogde hartslag en snellere ademhaling. Hebben we echter met deze modellen blijdschap daadwerkelijk gevangen? Als we een emotie zien als ‘een proces, een bijzondere vorm van automatische taxatie (appraisal) die wordt beïnvloed door het evolutionaire en persoonlijke verleden, waarin we gewaarworden dat er iets belangrijks gaande is voor ons welbevinden en waarin een reeks van fysiologische en emotionele gedragingen in werking treedt om met de gebeurtenis om te gaan’, dan hebben we met deze modellen slechts twee onderdelen van de emotie formeel uitgedrukt (Ekman, 2014). Daarbij zijn beide voor de menselijke ervaring van emotie veel minder relevant dan de kenmerken die niet in een model weergegeven kunnen worden. Denk aan de invloed van de emotie op het latere gedrag, de connectie tussen het persoonlijke verleden en de gevoelde emotie en de gedachtes die voortkomen uit de emotie.

Een misschien net zo belangrijke vervolgvraag is de volgende: ‘Kunnen we de individuele verschillen in de ervaring van de emotie en in de relatie tussen externe stimuli en blijdschap verklaren aan de hand van een formeel model?’ Als we formele modellen willen gaan opnemen in psychologisch onderzoek is dit een cruciale vraag. Nu zijn de formele modellen in de natuurwetenschappen gemaakt om te generaliseren: in een wereld waar een collectie van entiteiten alle dezelfde zijn is één formeel model natuurlijk genoeg om voor alle entiteiten een precieze voorspelling te maken. Variatie door foutieve berekeningen wordt hier gezien als ruis. Het probleem is echter dat in de sociale wetenschappen variatie niet enkel voortkomt uit deze berekeningen, maar ook als gevolg van individuele verschillen. Door informele theorieën te vervangen met algoritmische modellen waarin deze onvoorspelbaarheid of variabiliteit als een error wordt gezien, als een black box waar we niets over weten, of zelfs geheel wordt veronachtzaamd, ontkennen we juist wat het menselijk gedrag interessant en rijk maakt. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat in de psychologie helemaal geen formele modellen gebruikt zouden moeten worden. We moeten ons alleen wel realiseren dat een formeel model serieuze beperkingen heeft en dat deze ondervangen kunnen worden door informele theorieën. Laten we om dit te begrijpen kijken naar het leerproces zoals beschreven door het Rescorla Wagner model. Hierin wordt voorgesteld dat een associatie tussen een ongeconditioneerde stimulus (US) en reinforcement wordt bepaald door de saillantie (α) en associatieve waarde van de US (β), de maximale associatie sterkte (λ) en tot slot de associatie sterkte op het moment voor de trial (som van V) (Rescorla & Wagner, 1972).

Dit is een zeer effectief model en het geeft een correcte benadering van de essentie van het leermechanisme. Voor een statistische uitspraak over een collectief is het met andere woorden een leerzame weergave. Het zegt echter niets over het individuele leerproces. Mensen leren niet in een steriele omgeving, met als gevolg dat er tientallen interfererende variabelen zullen zijn. Daarbij leiden de individuele verschillen tot systematische variabiliteit in uitkomsten. Dit is precies waarom beide benaderingen van onderzoek, formele en informele modellen, geïntegreerd moeten worden. De ene zal zonder de ander nooit het menselijke gedrag op een passende, deugdelijke en bevredigende wijze weergeven. Voor een beschrijving van gedragingen van een groep is het mechanisme de sleutel voor begrip, voor individuele verschillen is deze formele theorie echter slechts een deel van het verhaal. De individuele representatie van het mechanisme leidt immers tot verschillende soorten varianten van gedragingen. We zullen dus een manier moeten vinden om de mathematische zekerheid en het determinisme van een formele theorie compatibel te maken met de probabilistische weergave van individuele verschillen in gedrag. Dit betekent niet dat we louter alle soorten afwijkingen en individuele verschillen moeten gaan incorporeren in een formeel model. We zullen eerder een verbinding moeten maken tussen de informele modellen, zodat accumulatie van kennis mogelijk is, en waar nodig formele modellen gebruiken om (causale) mechanismes uit te leggen. Balans is hier noodzakelijk. Als we deze oplossing aannemen is het echter van belang om ons te realiseren dat dit enige mate van onzekerheid in de formele modellen met zich meebrengt.

Laten we, om deze balans helder te krijgen, nogmaals naar de universele emotie blijdschap kijken. De universaliteit van de emotie en de evolutionaire achtergrond maakt het mogelijk dat we een formeel model maken van de gezichtsexpressies, de micro-expressions, de fysiologische reacties en de biochemische en genetische processen (Ekman, 2014). We zouden zelfs een raamwerk kunnen maken voor de universele blijdschap-uitlokkende gebeurtenissen (de thema’s van blijdschap). Voor de ervaring van de emotie, de sterkte van het gevoel en de cultuur- en persoon specifieke, emotie-uitlokkende gebeurtenissen moeten we echter informele theorieën opstellen. De variaties op de thema’s van blijdschap ontstaan immers door individuele ervaringen (Ekman, 2014). Om een beeld te vormen van de emotie blijdschap moeten we met andere woorden de voordelen van informele benaderingen gebruiken – contextuele diepgang en erkenning van individualiteit –en waar nodig nadelen ondervangen door een formeel model te implementeren.

“Formele en informele modellen kunnen op zichzelf menselijk gedrag niet op een passende wijze weergeven.”

Concluderend, er moet zeker nagedacht worden over de tekortkomingen van de huidige theorieën en methodes in de sociale wetenschappen. Desalniettemin kunnen we niet zonder meer de natuurwetenschappelijke formele modellen overnemen. Deze houden niet enkel geen rekening met individuele variabiliteit, maar ze missen ook conceptuele en theoretische diepgang. Het een op een overnemen van deze modellen zou daarom leiden tot een over-simplificatie van het te beschrijven gedrag. Met als gevolg dat individualiteit wordt gereduceerd tot een irrelevante bijkomstigheid van het onderzoeksveld. Dit zou een grote vergissing zijn. Het veronachtzamen van de individuele verschillen zou leiden tot het verlies van wat de sociale wetenschap zo interessant en waardevol maakt. We zullen dus allereerst in de (gedrags)psychologie de formele modellen compatibel moeten maken met de individuele variabiliteit van gedrag – weergegeven in informele theorieën. Hoewel de notie van totale zekerheid hiermee deels wordt weggenomen, vraagt dit zeker niet om minder grote aspiraties. Integendeel, hoe complexer de werkelijkheid, hoe ambitieuzer we zullen moeten zijn om begrip te krijgen van onze menselijke realiteit.

Bronnen

— Broeke, A. (2012). Replicatiecrisis in de psychologie. Opgehaald 11 november 2018, van http:// ashatenbroeke.nl/2012/10/24/replicatiecrisis-in-de-psychologie/.
— Ekman, P. (2014). Gegrepen door emoties: wat gezichten zeggen. Amsterdam: Nieuwezijds.
Hedges, L.V. (1987). How Hard Is Hard Science, How Soft Is Soft Science? The Empirical Cumulativeness of Research. American Psychologist, 42(2), 443–455.
Loken, E., & Gelman, A. (2017). Measurement error and the replication crisis. Science, 355, 584-585.
— McAninch, S. (2014). All Human Beings Are Alike, And All Are Different. Opgehaald 11 november 2018, van https://doorcountypulse.com/all-human-beings-are-alike-and-all- are-different/.
— Meehl, P.H. (1978). Theoretical Risks and Tabular Asterisks: Sir Karl, Sir Ronald, and the Slow Progress of Soft Psychology. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 46, 806-834.
— Rescorla R.A., & Wagner, A.R. (1972). A theory of Pavlovian conditioning: Variations in the effectiveness of reinforcement and non-reinforcement. In: Classical Conditioning II: Current Research and Theory New York. Appleton Century Crofts, 197, 64-99.
— Van Eemeren, F.H., Garsen, B., Krabbe, E.C.W., Henkemans, A.F.S., Verheij, B., & Wagemans, J.H.M. (2014). Handbook of Argumentation Theory. Dordrecht: Springer Science.

I consider it unnecessary to persuade you that most so-called ‘theories’ in the soft areas of psychology (clinical, counseling, social, personality, community, and school psychology) are scientifically unimpressive and technologically worthless.” Zo begon Paul E. Meehl (1978), professor psychologie aan de Universiteit van Minnesota, zijn betoog tegen de soft psychology. Nu, meer dan veertig jaar later, vergelijken sociale wetenschappers nog altijd met weemoed en jaloezie hun veld met dat van de natuurwetenschappen (Hedges, 1987; Broeke, 2012). In de hard sciences – lees de beta-wetenschappen –  kan men immers, zo wordt in de wandelgangen gefluisterd, echte en waardevolle predicties maken en wordt er cumulatief werk geleverd: het pad naar de waarheid wordt in dit veld daadwerkelijk bewandeld (Van Eemeren et al., 2014). In de soft sciences zou men enkel zwak statisch en anekdotisch bewijs leveren voor toch al vage en gelimiteerde theorieën. Met de replicatiecrisis in de psychologie – waarin bleek dat veel resultaten van onderzoek een wetenschappelijk en statistisch fundament misten – lijken deze harde oordelen werkelijkheid te worden (Broeke, 2012).4De replicatie crisis is een methodologisch probleem in de sociale wetenschappen waarin onderzoeksresultaten moeilijk of zelfs niet reproduceerbaar blijken te zijn. Dit betekent dat er veel onzekerheid is over de kennis die door de jaren heen verworven is. Sommige psychologen reageerden hierop door te pleiten voor minder ambitieuze aspiraties op het vlak van sociale kennis. Andere raadden juist aan om het natuurwetenschappelijke methodologisch repertoire toe te passen in de psychologie. Hierbij wordt, om de soft psychology te laten transcenderen naar een harde wetenschap, steeds vaker geclaimd dat algoritmische- en formele methodes als vervanging zouden moeten dienen voor de gangbare informele theorieën (Loken & Gelman, 2017).5Formele benadering: een theorie van de werkelijkheid waarbij gebruik wordt gemaakt van een logaritmische en logische weergave (Eemeren et al., 2014). 6Informele theoretici zetten zich af tegen de formele benadering (met het idee dat formele modellen de realiteit niet goed weten te vangen). Omdat we vaak situaties analyseren waar een groot deel onbekend is, zo argumenteren ze, is het verstandig om een context-afhankelijk en woordelijke benadering te geven van de realiteit (in plaats van een deterministische formule) (Eemeren et al., 2014). In de sociale wetenschappen kijken we echter niet enkel naar de biochemische mens en analyseren we ook niet slechts systematische patronen van atomen. Het sociale wezen ‘mens’ bevindt zich op een heel ander abstractieniveau dan de meeste objecten van onderzoek in de natuurwetenschappen (denk aan sub-atomische elementen in de kwantummechanica). Beide onderzoeksvelden vragen logischerwijs ook om andere methodes. Om deze reden zal ik in dit essay die beide aangedragen oplossingen verwerpen: de psychologie zal geen baat hebben bij de vermindering van haar ambities, noch bij de overname van formele modellen.

De dichter Van Doren (1954, geciteerd door McAninch, 2014) wist de kern van de sociale wetenschappen interessant te verwoorden: “There are two statements about the human condition that are true: that all human beings are alike, and that all are different.” Hiermee geeft hij ook exact de distinctie weer met de natuurwetenschap. Hoewel een natuurkundige met vrij grote zekerheid de snelheid van het elektron in een waterstofatoom kan berekenen, kan een psycholoog met een simpele formele theorie van causaliteit niet bepalen hoe een individu zal reageren en handelen in een economische situatie. Zelfs wanneer we de natuurkundige vraag proberen te vertalen – ’Hoe snel zal individu A tot een beslissing komen in zijn/haar dilemma?’ – zouden we niet meer dan een benadering kunnen geven van de tijd en de snelheid. Er zijn immers tientallen variabelen, zo niet meer, die we niet kunnen bepalen (denk aan afleiding, vermoeidheid, motivatie, fitheid, intelligentie, wereldbeeld, kennis, referentiekader etc.). In de natuurkunde zou het voldoende zijn om aan de hand van een formele theorie de snelheid van het elektron te bepalen. Wanneer je een formule hebt voor de snelheid van het elektron in waterstofatoom A, dan weet je wat de snelheid is voor het elektron in waterstofatoom B. Beide entiteiten zijn immers precies hetzelfde. In de sociale wetenschap kan dit echter meestal helemaal niet. Het gebruik van een formele algemene theorie in de sociale wetenschap voor de schatting van de snelheid van handelen van één individu zou immers de ontkenning van de individualiteit (en variabiliteit) van het individu zijn.

“Het gebruik van een formele theorie binnen sociale wetenschappen zou een ontkenning zijn van de individualiteit van een individu.”

Laten we om een helder beeld te krijgen van dit probleem de emotie ‘blijdschap’ als voorbeeld nemen. We zouden theoretisch gezien een formeel model kunnen opstellen waarin beschreven wordt welke interne elektrische en chemische processen bepalend zijn voor het ontstaan van deze emotie. We zouden ook een goede algoritmische weergave kunnen geven van de fysiologische processen die samengaan met de emotie, zoals een verhoogde hartslag en snellere ademhaling. Hebben we echter met deze modellen blijdschap daadwerkelijk gevangen? Als we een emotie zien als ‘een proces, een bijzondere vorm van automatische taxatie (appraisal) die wordt beïnvloed door het evolutionaire en persoonlijke verleden, waarin we gewaarworden dat er iets belangrijks gaande is voor ons welbevinden en waarin een reeks van fysiologische en emotionele gedragingen in werking treedt om met de gebeurtenis om te gaan’, dan hebben we met deze modellen slechts twee onderdelen van de emotie formeel uitgedrukt (Ekman, 2014). Daarbij zijn beide voor de menselijke ervaring van emotie veel minder relevant dan de kenmerken die niet in een model weergegeven kunnen worden. Denk aan de invloed van de emotie op het latere gedrag, de connectie tussen het persoonlijke verleden en de gevoelde emotie en de gedachtes die voortkomen uit de emotie.

Een misschien net zo belangrijke vervolgvraag is de volgende: ‘Kunnen we de individuele verschillen in de ervaring van de emotie en in de relatie tussen externe stimuli en blijdschap verklaren aan de hand van een formeel model?’ Als we formele modellen willen gaan opnemen in psychologisch onderzoek is dit een cruciale vraag. Nu zijn de formele modellen in de natuurwetenschappen gemaakt om te generaliseren: in een wereld waar een collectie van entiteiten alle dezelfde zijn is één formeel model natuurlijk genoeg om voor alle entiteiten een precieze voorspelling te maken. Variatie door foutieve berekeningen wordt hier gezien als ruis. Het probleem is echter dat in de sociale wetenschappen variatie niet enkel voortkomt uit deze berekeningen, maar ook als gevolg van individuele verschillen. Door informele theorieën te vervangen met algoritmische modellen waarin deze onvoorspelbaarheid of variabiliteit als een error wordt gezien, als een black box waar we niets over weten, of zelfs geheel wordt veronachtzaamd, ontkennen we juist wat het menselijk gedrag interessant en rijk maakt. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat in de psychologie helemaal geen formele modellen gebruikt zouden moeten worden. We moeten ons alleen wel realiseren dat een formeel model serieuze beperkingen heeft en dat deze ondervangen kunnen worden door informele theorieën. Laten we om dit te begrijpen kijken naar het leerproces zoals beschreven door het Rescorla Wagner model. Hierin wordt voorgesteld dat een associatie tussen een ongeconditioneerde stimulus (US) en reinforcement wordt bepaald door de saillantie (α) en associatieve waarde van de US (β), de maximale associatie sterkte (λ) en tot slot de associatie sterkte op het moment voor de trial (som van V) (Rescorla & Wagner, 1972).

Dit is een zeer effectief model en het geeft een correcte benadering van de essentie van het leermechanisme. Voor een statistische uitspraak over een collectief is het met andere woorden een leerzame weergave. Het zegt echter niets over het individuele leerproces. Mensen leren niet in een steriele omgeving, met als gevolg dat er tientallen interfererende variabelen zullen zijn. Daarbij leiden de individuele verschillen tot systematische variabiliteit in uitkomsten. Dit is precies waarom beide benaderingen van onderzoek, formele en informele modellen, geïntegreerd moeten worden. De ene zal zonder de ander nooit het menselijke gedrag op een passende, deugdelijke en bevredigende wijze weergeven. Voor een beschrijving van gedragingen van een groep is het mechanisme de sleutel voor begrip, voor individuele verschillen is deze formele theorie echter slechts een deel van het verhaal. De individuele representatie van het mechanisme leidt immers tot verschillende soorten varianten van gedragingen. We zullen dus een manier moeten vinden om de mathematische zekerheid en het determinisme van een formele theorie compatibel te maken met de probabilistische weergave van individuele verschillen in gedrag. Dit betekent niet dat we louter alle soorten afwijkingen en individuele verschillen moeten gaan incorporeren in een formeel model. We zullen eerder een verbinding moeten maken tussen de informele modellen, zodat accumulatie van kennis mogelijk is, en waar nodig formele modellen gebruiken om (causale) mechanismes uit te leggen. Balans is hier noodzakelijk. Als we deze oplossing aannemen is het echter van belang om ons te realiseren dat dit enige mate van onzekerheid in de formele modellen met zich meebrengt.

Laten we, om deze balans helder te krijgen, nogmaals naar de universele emotie blijdschap kijken. De universaliteit van de emotie en de evolutionaire achtergrond maakt het mogelijk dat we een formeel model maken van de gezichtsexpressies, de micro-expressions, de fysiologische reacties en de biochemische en genetische processen (Ekman, 2014). We zouden zelfs een raamwerk kunnen maken voor de universele blijdschap-uitlokkende gebeurtenissen (de thema’s van blijdschap). Voor de ervaring van de emotie, de sterkte van het gevoel en de cultuur- en persoon specifieke, emotie-uitlokkende gebeurtenissen moeten we echter informele theorieën opstellen. De variaties op de thema’s van blijdschap ontstaan immers door individuele ervaringen (Ekman, 2014). Om een beeld te vormen van de emotie blijdschap moeten we met andere woorden de voordelen van informele benaderingen gebruiken – contextuele diepgang en erkenning van individualiteit – en waar nodig nadelen ondervangen door een formeel model te implementeren.

“Formele en informele modellen kunnen op zichzelf menselijk gedrag niet op een passende wijze weergeven.”

Concluderend, er moet zeker nagedacht worden over de tekortkomingen van de huidige theorieën en methodes in de sociale wetenschappen. Desalniettemin kunnen we niet zonder meer de natuurwetenschappelijke formele modellen overnemen. Deze houden niet enkel geen rekening met individuele variabiliteit, maar ze missen ook conceptuele en theoretische diepgang. Het een op een overnemen van deze modellen zou daarom leiden tot een over-simplificatie van het te beschrijven gedrag. Met als gevolg dat individualiteit wordt gereduceerd tot een irrelevante bijkomstigheid van het onderzoeksveld. Dit zou een grote vergissing zijn. Het veronachtzamen van de individuele verschillen zou leiden tot het verlies van wat de sociale wetenschap zo interessant en waardevol maakt. We zullen dus allereerst in de (gedrags)psychologie de formele modellen compatibel moeten maken met de individuele variabiliteit van gedrag – weergegeven in informele theorieën. Hoewel de notie van totale zekerheid hiermee deels wordt weggenomen, vraagt dit zeker niet om minder grote aspiraties. Integendeel, hoe complexer de werkelijkheid, hoe ambitieuzer we zullen moeten zijn om begrip te krijgen van onze menselijke realiteit.

Bronnen

— Broeke, A. (2012). Replicatiecrisis in de psychologie. Opgehaald 11 november 2018, van http:// ashatenbroeke.nl/2012/10/24/replicatiecrisis-in-de-psychologie/.
— Ekman, P. (2014). Gegrepen door emoties: wat gezichten zeggen. Amsterdam: Nieuwezijds.
Hedges, L.V. (1987). How Hard Is Hard Science, How Soft Is Soft Science? The Empirical Cumulativeness of Research. American Psychologist, 42(2), 443–455.
Loken, E., & Gelman, A. (2017). Measurement error and the replication crisis. Science, 355, 584-585.
— McAninch, S. (2014). All Human Beings Are Alike, And All Are Different. Opgehaald 11 november 2018, van https://doorcountypulse.com/all-human-beings-are-alike-and-all- are-different/.
— Meehl, P.H. (1978). Theoretical Risks and Tabular Asterisks: Sir Karl, Sir Ronald, and the Slow Progress of Soft Psychology. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 46, 806-834.
— Rescorla R.A., & Wagner, A.R. (1972). A theory of Pavlovian conditioning: Variations in the effectiveness of reinforcement and non-reinforcement. In: Classical Conditioning II: Current Research and Theory New York. Appleton Century Crofts, 197, 64-99.
— Van Eemeren, F.H., Garsen, B., Krabbe, E.C.W., Henkemans, A.F.S., Verheij, B., & Wagemans, J.H.M. (2014). Handbook of Argumentation Theory. Dordrecht: Springer Science.
Henrik Pröpper

Author Henrik Pröpper

Henrik Pröpper (1997) is a student in (BSc) Social Psychology, (BSc) Political Science and Law (pre-master). He loves to write about the philosophy of psychology, decision-making and the Political Psyche.

More posts by Henrik Pröpper